maandag 21 juni 2010

Wat doe jij eigenlijk?


Na een behoorlijk turbulente vlucht van Farah naar Kabul en temperatuurwissel van een aangename 48 graden aldaar naar een ook niet slechte 35 hier, zit ik in de binnentuin van het hotel en heb eindelijk tijd om antwoord te geven op de meest gestelde blog-vraag: “allemaal leuk en aardig die blogs over veiligheid of een collega, maar wat doe jij nu eigenlijk de hele dag?” Vandaar onderstaande promotie-aankondiging...

Tijdens de eerste paar dagen heb ik vooral gekeken naar het personeel en de manier waarop zij omgaan met de regels van het programma, de mensen die we helpen, de bergen papierwerk en de vele obstakels die een programma in een oorlogsgebied op het pad krijgt. Ik zie het dan vooral als mijn rol om ervoor te zorgen dat het werk op de grond en de besluiten van het hoofdkantoor elkaar niet in de weg staan, maar resulteren in interventies die het beste resultaat opleveren voor slachtoffers van conflict.

Een van de eerste dingen die ik daarom heb gedaan is ervoor zorgen dat de hulpontvangers steviger in hun schoenen kunnen staan tegenover ons programma, dus tegenover de zogenaamde hulpverlener. Tot nu toe wisten hulpontvangers dat ze een ‘kit’ zouden krijgen voor onderwijsondersteuning of landbouw, of met huisraad, maar wat er dan in zo’n ‘kit’ zat werd niet duidelijk gemaakt. Daardoor was het niet mogelijk voor hulpontvangers te controleren of ze eigenlijk wel alles ontvingen waar ze recht op hadden; een van de meest voorkomende en grootste gebreken in humanitaire hulpverlening. Sinds afgelopen week krijgen daarom alle hulpontvangers eerst een volledige lijst in hun eigen taal van het soort en de hoeveelheid goederen die ze horen te ontvangen en moedigen we ze aan de lijst met elkaar door te nemen (ook omdat niet iedereen kan lezen). Bovenaan de lijst staat daarnaast dat als ze niet ontvangen wat op de lijst staat of de kwaliteit niet deugt, ze het recht hebben te klagen. Het is een ongelooflijk simpele, maar vaak vergeten, manier om hulpontvangers minder afhankelijk te maken; minder slachtoffer eigenlijk. Het is ook een klein succesje: vanaf vandaag is het ook advies geworden voor de andere provincies.

Belangrijk is ook dat slachtoffers van conflict weten waar ze naartoe kunnen en gelukkig heeft het nieuws dat we een nieuw kantoor hebben op de VN basis zich snel verspreidt. Een van de eerste bezoekers is een erg oude man, de sjeich van een dorp vlakbij de grens met Iran. Hij komt vertellen dat zijn dorp door internationale troepen aangevallen is met als resultaat 7 doden en enorm veel schade aan huizen en landbouwgronden. Volgens hem heeft het Amerikaanse leger zijn dorp aangevallen, omdat ze dachten dat er sprake was van een gevecht tussen drugs-smokkelende Taliban en het dorp een thuishaven voor hen was. Het dorp is een nacht lang onder vuur gehouden en de dorpelingen hebben niets meer gehoord of vernomen van het leger. Volgens de sjeich zelf is het verhaal zo dat de dorpelingen al een tijd ruzie hadden met een handelaar uit een naburig dorp die voortdurend handel verstoorde voor het dorp, dus hadden ze heb gegijzeld (!), dat leidde tot een wat groter opstootje en nog wat meer en toen kwam dus het Amerikaanse leger. Nu is het onze taak om het incident te onderzoeken in het betreffende dorp en om aan het Amerikaanse leger in Farah te vragen of ze bekend zijn met dit incident en wat hun informatie erover zegt. Als blijkt dat het inderdaad op een heel ongelukkig misverstand berust, kunnen we aan de slag met een inventarisatie van de behoeften van de dorpsbewoners en er voor zorgen dat ze hopelijk binnen twee maanden ondersteuning ontvangen.

Een dagelijkse confrontatie voor mijzelf zijn dit soort verhalen, maar dan vooral in de fase van de inventarisaties: de verhalen van slachtoffers en de zakelijke verwerking daarvan. Uiteindelijk maken wij keurige documenten met daarin een opsomming van de doden, gewonden en hun type verwonding etc. ondersteund met fotografisch bewijs en getuigenissen. Dit werk word gedaan door de veldstaf, daarna vertaald en als alles goed is door mij ondertekend om vervolgens te worden omgezet in orders voor hulpgoederen. De verhalen en foto’s zijn over het algemeen erg genoeg, maar het vreemdst is om deze mensen dan te zien bij de daadwerkelijke distributie. Ik zie ze binnenkomen, herken hun gezicht van de foto’s, herinner me wat ze hebben meegemaakt en wie of wat ze zijn verloren. Zij hebben geen idee wie ik ben en het zou ook ongepast zijn om op ze af te stappen en te zeggen: “ik heb gelezen wat je hebt meegemaakt, verschrikkelijk, hoe gaat het me je?” Ik heb kleine gesprekjes met een aantal, vraag of de hulpgoederen nuttig zijn, hoe het met de kinderen gaat. Maar met sommige mensen zou je graag even willen praten. Een paar dagen geleden kwam er een jongen van 14 die twee maanden geleden zijn hele familie heeft verloren en nu bij een ‘oom’ woont. Hij liep nog op krukken door de verwondingen die hij had opgelopen en omdat hij gevlucht was na het incident was er nog geen hulp-formulier en geen hulp voor ‘m. Dat gaf mij een reden om een gesprek met ‘m te voeren over hemzelf, iets waar kinderen in een oorlogsgebied veel te weinig kans voor krijgen. Gelukkig vond hij het fijn om tegen een vreemde westerling zijn verhaal te doen en kon ik ook meteen suggesties doen voor speciale hulp om bijvoorbeeld school af te maken. Hij bleef daarna glimlachend op alle formaliteiten wachten en ik was blij dat ik de kans had gekregen, ook al was het kort en met een tolk, om met iemand te praten die anders veel te makkelijk gewoon maar een formulier zou worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten